Poetin werd in 1952 geboren in een arm arbeidersmilieu in Leningrad. Zijn ouders waren door de oorlog en het verlies van twee eerdere kinderen getraumatiseerd. Zijn jeugd werd gekenmerkt door een afwezige vader, een getekende moeder en een gewelddadige, wetteloze straatcultuur. Hij groeide op in een gedeelde woning, speelde met afval en treiterde de ratten. Door zijn kleine gestalte was hij onzeker, niet populair bij vriendjes en werd gepest. Hij vocht met jongens in steegjes, leerde van de jeugdbendes dat je beter zelf de eerste klap kunt uitdelen voordat je klappen krijgt. Hij ging op sambo (een soort judo) en ontwikkelde al vroeg het idee dat je alleen overleeft door sterk te zijn en te domineren.
Deze gebrekkige emotionele veiligheid en jeugdervaringen hebben er voor Poetin toe geleid dat hij moest vertrouwen op zichzelf en zijn vechtersmentaliteit. Zijn latere carrière bij de KGB en de latere FSB gaf Poetin tevens een wereldbeeld mee waarin manipulatie, geheimhouding en controle centraal stonden. Dit alles legde de basis voor een wantrouwend mensbeeld en een gesloten en meedogenloze machtsuitoefening met een diepgeworteld ‘win-lose’-denken: als ik niet win, verlies ik alles.